De knecht van twee meesters (Carlo Goldoni, It., 1745)

24, 25, 30, 31 maart en 1 april 2000

Het begon allemaal op een maandagavond in september, vóór de repetitie van Cantando, één van de Ekerse C-koren waarin Tom Peeters zingt en ikzelf de begeleiding verzorg. Tom kwam af met de vraag of ik hem niet aan een paar akkoorden kon helpen. Want, zo vertelde hij mij, ze waren met Epidauros gestart met de voorbereidingen van het nieuwe toneelstuk dat in het voorjaar van 2000 gespeeld zou worden. En in dat stuk zou hij een ober moeten spelen die af en toe op de piano een deuntje ten gehore moet brengen om wat sfeer te maken in zijn restaurant. Aangezien ik in een vorig leven nog heb meegewerkt aan twee Epidauros-producties (De stoel van Stanislawski in 1990 en Pygmalion in 1991 — ik zat toen respectievelijk in het 5de en 6de jaar van dit college) en daar eigenlijk nog wel eens zin in had, deelde ik hem mee dat ik gerust zelf wou spelen in 'zijn' bar. Goed, Tom ging het eens bespreken of dit in het stuk zou passen en voor ik het goed en wel besefte zat ik op een regenachtige woensdagavond met mijn piano in het Bareeltje voor een eerste repetitie.

Dat was het begin van een productie die een echt succes is geworden. De knecht van twee meesters van Carlo Goldoni was dan ook een dankbaar stuk om te spelen. Enerzijds was er de verhaallijn die van de ene komische situatie in de andere overging, anderzijds waren er de personages waarvan de meeste zo'n karikatuur waren dat ze op zich al grappig waren. Die personages werden ook deze keer weer meesterlijk vertolkt door — zo wil het de traditie — een aantal leerlingen (Sven Braspenning, IIse Kooyman en Laetitia Van Dueren), oud-leerlingen (Nathalie Dens, Nathalie De Vos, Eric Cuyt en Tom Peeters) en natuurlijk de oude getrouwen (Bert Annemans en Luc Pay). Het in goede banen leiden van deze groep lag in de deskundige handen van Fons Van den Maegdenbergh. Hij zorgde ervoor dat de Epidauros-versie van dit stuk gevoed werd met een aantal leuke ideeën en hilarische situaties. Hierbij denk ik spontaan aan 'de opwarming' (het publiek werd op voorhand met een aantal meezingers professioneel opgewarmd), de restaurant-scène (de mensen die toen op de eerste rij zaten, vinden waarschijnlijk nog steeds confetti terug in hun kleren), het gekrijs van Clarice (lIse) omdat ze niet met haar geliefde mag trouwen, de kus tussen Truffaldino (Eric) en Florindo (Tom) en zo zijn er nog vele andere...

Anders dan vroeger, in deze productie, was wel het feit dat er live muziek werd gespeeld (u vroeg zich waarschijnlijk al af wanneer ik er iets over ging zeggen). Volledig in de stijl van het stuk mocht die muziek niet al te serieus zijn. Integendeel, hoe meer (Italiaanse) schlagers hoe beter, had Fons me gezegd. De muziek was in het stuk dus voor een groot deel functioneel. Elke situatie die erom vroeg, kreeg een passend deuntje. Een aantal personages hadden zelfs hun eigen lijflied. Er was maar één nadeel: Fons was namelijk op het lumineuze (ik zei al dat hij inspiratie genoeg had) idee gekomen om mij op te zadelen met een echt Commedia dell'Arte-masker, zo eentje met een lange neus en dat niet zo makkelijk blijft opzitten, weet u wel? Maar goed, dat kon de pret zeker niet drukken, integendeel.

Tijdens zulke producties valt het me steeds weer op dat er in een groep mensen die een lange tijd met elkaar samenwerken, een bepaalde sfeer ontstaat, die zeer aanstekelijk werkt. En hoe dichter je tegen de deadline komt hoe intenser die sfeer wordt. Ik vond het heerlijk om dat met deze fijne mensen weer eens te mogen meemaken. En dan bedoel ik zeker ook alle mensen die achter de schermen aan deze productie hebben meegewerkt.

Johan Swinnen (6WEA91)
(uit: Schakel, jrg. 52, 2000, pp. 128–131)

HTML5+CSS :: ✔ IPv6 :: ✔ DNSSEC