Een onnozel hart in de wereld
(Pantagleize, 1977)

Ik heb Pantagleize gezien. Hij liep door de gang van het kollege — wat wereldvreemd, maar met verende stap en wapperende manen, en met een wonderlijk vuur in zijn blik. Ik volgde hem: van zijn kamer op de tweede verdieping boven de grote hal... naar de kelderkrocht bij de biblioteek. Toen hij de krocht binnentrad, bestormden hem een twintigtal discipelen (zich nauwelijks bewust van de zwaarwichtigheid van dit moment) met één en dezelfde vraag: “Wat wordt het, Pater Fons?” Toen ging dat zonderlinge vuur in zijn blik zo mogelijk nog feller gloeien.

Een onnozel hart in de wereld!”, glunderde hij.

Arme Pantagleize! Zou hij ooit hebben kunnen vermoeden hoezeer die woorden op hemzélf toepasselijk waren op dat moment? Als “onnozel hart” net niet nuchter genoeg om de enorme konsekwenties van zijn dagdroom in te zien, maar toch net niet naïef genoeg om er volledig blind voor te blijven... voegde hij er ook onmiddellijk aan toe: “Maar 't zal niet gemakkelijk zijn, mannekes!”

Hij was voldoende psycholoog om het voorlopig daarbij te laten. Dat het niet gemakkelijk zou zijn, moesten ze maar aan den lijve ondervinden. Wat hém betrof mocht er nu verder van komen wat wilde, want een lang gekoesterde droom zou in vervulling gaan: er zou op het kollege eindelijk weer toneel worden gespeeld! En niet zomaar toneel zonder meer! Het zou teater worden “as theatre must be”... onder een heuse teaternaam (Epidauros, naar aloude Griekse traditie), in een ruime bezetting (om zoveel mogelijk spelers een kans te geven), gemengd (met mannekes en met vrouwkes) en meteen met een stuk van Michel de Ghelderode, alstublieft!

Maar Pater Fons is niet alleen de dromer die wij kennen, hij is bovendien een man die het onwaarschijnlijke mogelijk maken kan.

En maanden later (op donderdag 28 en vrijdag 29 april 1977) zijn honderden sympatisanten en toneelliefhebbers daarvan getuige in de zaal ‘Forum’ te Schoten, waar leerlingen van Sint-Ludgardis Merksem en Sint-Michiel Brasschaat opvoeren: Een onnozel hart in de wereld (Pantagleize). Een spel in tien taferelen door Michel de Ghelderode.

Deze “droeve klucht”, deze “tragische groteske”... grijpt terug naar de bronnen van het toneel; zij peilt naar het wezen van de mens die speelbal is geworden van noodlot en dwaasheid.

De klowneske Pantagleize, dat “onnozel hart in de wereld”, is een domme, levensvreemde dweper, die oproerige brochuurtjes pleegt en zodoende de spil wordt van een opstand, waarin zich op een onverwachte en wrange manier zijn lotsbestemming zal voltrekken. Het noodlot en de menselijke dwaasheid (de ware antagonisten van deze karikaturale dweper) voeren hem naar een “grootse katastrofe”.

Op zichzelf bleek Pantagleize dus een zeer dankbaar stuk, teater in de ware zin van het woord, maar voor de ‘beginnelingen’ van Epidauros (allemaal neofieten inderdaad, op regisseur-hoofdrolspeler na) werd het beslist een zeer, zeer zware brok.

Om te komen tot homogeniteit, tot teater “as theatre must be”, miste Epidauros uiteraard de nodige plankenvastheid en vlotheid in beweging, de nodige ongekunsteldheid en zeggingskracht. Maar met een entoesiasme dat vandaag de dag zelfs in officiële teaters vaak ver zoek is, hebben alle personages zich van hun taak gekweten op een wijze die onze waardering en bewondering verdient.

“Ze konden zich bovendien optrekken” —schreef Gilbert Snelders in Gazet van Antwerpen— “aan de tegenwoordigheid van de regisseur op het podium, die zelf knap de titelrol vertolkte. Hij was de dichter, de dromer, die zich laat meeslepen en zijn lot gelaten draagt. Naast hem bemerkten we in de ruime bezetting een vlotte kelner, beweeglijke anarchisten met de dichter centraal, een vrolijke kleurling, een sinistere geheimagent en vele vlotte kompositierolletjes.

Het entoesiasme van alle medewerkers en de zorg aan de inkleding besteed, maakten enkele technische schoonheidsfoutjes en het gebrek aan plankenvastheid en natuurlijkheid goed. Te bewonderen valt de durf en de inzet, waarmee deze studenten o.l.v. Fons Raeymaekers, zich op het podium wierpen. Een goede start.”

Een goede start was het inderdaad, wat de spreekwoordelijke “stuurlui aan wal” er dan verder ook mogen over denken.

Alleen reeds om het feit dat zij de spits hebben afgebeten en een nieuw begin hebben gemaakt aan een (laat ons hopen) lange toneeltraditie, verdienen al die dapperen onze volle waardering.

Nogmaals proficiat, Epidauros... en doe zo voort!

Jos Van der Veken
(uit: Schakel, jrg. 29, 1977, pp. 86–87)

HTML5+CSS :: ✔ IPv6 :: ✔ DNSSEC