Historische context

In de loop van de vijfde eeuw voor Christus wisten de Griekse stadstaten onder leiding van Athene en Sparta de Perzische vijand —die zich met ijzeren hand gewroken had op de opstandige Griekse steden in Klein-Azië— terug te dringen uit het Griekse schiereiland en een voorlopig vrede te laten aanvaarden.

Als gevolg hiervan ontstonden in Griekenland zelf verschillende militaire verbanden die een defensieve bedoeling hadden tegenover toekomstige dreiging van de Perzische Grootkoning. Zo kwam Athene —dat een groot prestige verworven had tijdens de Perzische oorlogen (b.v. in Marathon en Salamis)— al vlug aan de leiding van de Delisch-Attische Zeebond en de daarbij horende bondskas. O.a. met de middelen hiervan begon Athene aan belangrijke bouwkundige verfraaiingen zoals b.v. op de Acropolis en de agora. Vooraanstaande drijvende kracht achter deze Atheense opstanding was in het verdere verloop van vijfde eeuw de strateeg Pericles. Hij bevorderde naast de grote bouwprojecten ook de letteren en de wijsbegeerte.

De hogergenoemde bonden vormden echter ook de kiem van toekomstige conflicten binnen Griekenland.

Wanneer twee steden van respectievelijk de Peloponnesische en de Delisch-Attische bond met elkaar in een economisch conflict verwikkeld raakten, betraden de twee grote antagonisten, te weten Sparta en Athene, als hoofd van hun bond tegen elkaar het strijdperk. De krijgskans keerde vaak; in het laatste kwart van de vijfde eeuw kreeg Sparta echter meer en meer de overhand. Een deel van het Atheense elan zou wegvallen wanner Pericles stierf in een pestepidemie tijdens een beleg dat Sparta had opgeslagen aan de muren van Athene. De verklaring voor de Atheense verzwakking was ook te vinden in de interne strubbelingen die Athene verdeelden. Zo was er een belangrijke groep van aristocraten die eerder geloofde in een autoritair staatsbestel, geleid door een oligarchie. Aan de andere kant van het politieke spectrum stonden radicaal-democraten voor een politiek van gelijke vertegenwoordiging in alle staatsorganen door alle burgers, hierin gesteund door de theten —de laagste bevolkingsklasse die aan invloed had gewonnen omdat die de recruteringsbasis vormde voor de vloot.

De zogenaamde Peloponnesische oorlogen verscherpten die politieke tegenstelling verder; wanneer de zogenaamde Siciliaanse expeditie —aanvankelijk o.l.v. van het wispelturig aristocratische talent, Alcibiades— op een militaire catastrofe eindigde voor Athene, roken de Perzen hun kans. Door hun financiële steun zetten ze de rivaliserende partijen in Griekenland verder tegen elkaar op; in 411 pleegden aristocraten in Athene een coup en zouden gedurende een jaar een oligarchie van 500, later van 5000 leden installeren.

Intussen geraakte de militaire strijd in Griekenland volledig geblokkeerd; beide strijdende partijen waren oorlogsmoe; men leek op een vergelijk af te stevenen tot in 405 de Spartaanse vloot in de buurt van de Hellespont een vernietigende overwinning behaalde op de Atheense zeemacht.

Hierdoor werd Athene in 404 gedwongen te capituleren: het moest zijn vloot uitleveren, zijn verdedigende muur naar zijn haven, de Piraeus, slechten en een pro-Spartaans, oligarchisch regime installeren.

Waar dit nieuwe bewind in Athene, het zogenaamde regime van de Dertig, aanvankelijk orde op zaken stelde, zou het weldra verstrakken uit angst voor een democratische tegencoup en uit hebzucht naar de bezittingen van politieke tegenstanders. Naar voorzichtige schattingen vielen enkele honderden democraten onder hun terreur.

Vele democraten echter gingen in ballingschap. Dit regime zou echter niet lang standhouden. Vanuit Thebe voerden radicaal-democraten een aanval uit naar Athene o.l.v. Thrasybulos. Ze slaagden erin een aantal oligarchen te doden en verdreven de anderen. Onder de leden van die Dertig bevonden zich via moederszijde ook twee familieleden van Plato, te weten Charmides en de fanatieke Kritias die bij de tegencoup sneuvelden. Er werd een algemene amnestie ingesteld, na een korte periode van repressie tegenover collaborateurs met het regime van de Dertig, waarvan de meesten uitweken naar Eleusis. Tegen de achtergrond van al deze gebeurtenissen moet men het proces van Socrates in 399 zien.

Biografie van Socrates tot voor het proces in 399

Socrates was afkomstig uit de Atheense middenklasse; zijn vader was steenhouwer —een beroep dat Socrates zelf aanvankelijk uitoefende— en zijn moeder vroedvrouw. Blijkbaar was hij aanvankelijk bemiddeld genoeg om zich de uitrusting van hopliet aan te schaffen.; tweemaal verliet hij Athene voor een militaire expeditie.

Al vlug bleek zijn interesse voor filosofie. Hij bestudeerde grondig de werken van de natuurfilosofen, waarbij hij aanvankelijk bijzonder geboeid leek door de stellingen van Anaxagoras. Toch konden hun mechanistische natuurverklaringen hem niet bevredigen. Socrates verzette zich verder ook tegen de filosofische leerstellingen van de sofisten.

Deze professionele leraren in retoriek waren vanuit de hele Griekse wereld afgezakt naar Athene; Gorgias kwam b.v. uit Leontinoi op Sicilië, Protagoras uit het Noordgriekse Abdera, Hippias uit Elis in de Peloponnesos en Prodikos van het eiland Kos. In Athene onderwezen ze tegen hoge vergoedingen begoede jonge mannen en brachten hun politieke vaardigheid bij om in het publieke leven voor de volksvergadering of de rechtbank een geslaagde carrière uit bouwen. Zij waren geen kamergeleerden maar engageerden zich in het politieke bedrijf van hun vaderstad, gaven openbare en druk bijgewoonde voordrachten en interesseerden zich ook voor b.v. recht en astronomie.

Het belangrijkste verwijt dat Socrates hun maakte was dat ze vergoed werden voor hun lessen en een kentheoretisch relativisme aanhingen; voor hen was waarheid datgene waarvan men het publiek kon overtuigen door middel van welsprekendheid; dergelijke relativistische stellingen vonden geen genade bij Socrates en zijn volgelingen. Hun overtuiging was dat de waarheid niet afhankelijk kon zijn van de overtuigingskracht van de spreker, noch van tijd of plaats.

De zoektocht naar de essentie van de werkelijkheid vormde voor Socrates het uitgangspunt van zijn filosofische activiteit. Maar omdat hij zijn eigen beperkingen dienaangaande ruiterlijk kon toegeven, kwam een uitspraak van de god in Delphi, Apollo, hem zeer ongelegen. Chairefoon, een vriend van hem die duidelijk in het democratische politieke kamp thuishoorde, had aan het orakel immers gevraagd wie de wijste van alle mensen was. De god maakte duidelijk dat Socrates de wijste was. Deze uitspraak die niet ingegeven kon zijn door een leugen, was absoluut onbegrijpelijk voor Socrates.

Om het raadsel te ontsluieren besloot hij dan maar alle mensen te ondervragen die in Athene voor wijs doorgingen.

Zo wendde hij zich eerst tot de politici, daarna tot de tragici en tenslotte tot de ambachtslieden. Steeds draaide het gesprek van vraag en antwoord uit op een smadelijke bekentenis van niet-weten, waar het ging om de uitgangspunten van de —in de ogen van Socrates— ware kennis van die dingen die er werkelijk toe deden;

Dit leidde Socrates tot de onvermijdelijke conclusie dat de god met zijn uitspraak wilde aangeven dat menselijke kennis niets voorstelt, net zoals Socrates dacht: “Ik weet dat ik niets weet”.

Een heel aantal jongemannen die in het gezelschap van Socrates vertoefden, vonden bovengenoemde intellectuele boksmatchen van Socrates tegen de gevestigde waarden van Athene een aangenaam en leerzaam tijdverdrijf. Wat was er immers prettiger dan de heilige huisjes onderuit te zien gaan?

Tot de kring van Socrates —uitdrukkelijk vermeed hijzelf de benaming leerlingen— behoorden jonge kerels uit de hoogste aristocratische kringen: b.v. Kritias, één van de Dertig; Alcibiades, het enfant terrible van de Atheense politiek die vaker van kamp dan van kleding wisselde; Xenophoon, de Atheense strateeg en last but not the least, Plato.

Men kan zich voorstellen dat het optreden van Socrates en in zijn kielzog dat van zijn akolieten in de laatste decade van de vijfde eeuw heel wat kwaad bloed zette bij de democratische partij.

Ten eerste vonden ze het beslist niet aangenaam dat Socrates hen publiekelijk te kijk stelde en verder ook nog die jonge aristocraten leerde hetzelfde te doen. Wellicht waren ze ook van mening dat hij hiermee de publieke opinie vergiftigde met anti-democratische gevoelens. Men kan zich dan ook voorstellen dat de ressentimenten van 404 tegen de oligarchen en hun kliek vijf jaren later nog niet waren weggeëbd. Bovendien had Socrates in zijn openlijke gesprekken op de agora en in de zuilengalerijen nooit zijn voorkeur voor autoritaire bestuurvormen, zoals die in Sparta en op Kreta, en zijn afkeer van de lotingsdemocratie in Athene onder stoelen of banken gestoken. Dat alles zal er toe bijgedragen hebben dat sommigen in Athene —voorgestuwd door hun belangengroep— in 399 de tijd rijp zagen om de “spin in het aristocratische web” voor goed het zwijgen op te leggen.

Bestuurlijke en gerechtelijke instellingen in Athene

De Atheense burgerbevolking (met uitsluiting van slaven en metoiken (niet-Atheners)) was sinds Cleisthenes (508) opgedeeld in 10 phylae die zelf weer onderverdeeld waren in districten. Elk van die phylae vaardigde via loting elk jaar 50 burgers af om zitting te hebben in de Raad (de Boulè). Het dagelijks bestuur in Athene werd om de 36 dagen echter waargenomen door de 50 leden van één phyle; dit orgaan noemde men de Prytanie en zij vormden het college der prytanen. Aan het hoofd van dat college stond een voorzitter (epistatès) die ook de Raad en de Volksvergadering voorzat. Zij vergaderden en verbleven gedurende die periode in de zogenaamde Koepelzaal (Tholos) of het Stadhuis. Daar werd hun op staatskosten de dagelijkse maaltijd aangeboden, net zoals aan de winnaars van Olympische disciplines. Naast de Raad die de wetsvoorstellen voorbereidde, was het gehele volk —in een vorm van een directe democratie— uitgenodigd ter zitting in de Volksvergadering (ekklèsia) om over die opgemaakte wetsvoorstellen te stemmen. Deze vergadering was de hoogste uitdrukking van de volkssoevereiniteit en stemde over de belangrijkste staatszaken bij handopsteking of met behulp van stemstenen.

Athene kende twee instellingen die zich exclusief bezighielden met rechtspraak. Zo legde de Areopaag (die vergaderde op de Ares-heuvel tussen Pnyx en Acroplis en die bestond uit oud-ambtenaren) zich toe op gevallen van moord, brandstichting en sommige religieuze aangelegenheden. Maar op gerechtelijk vlak is de Volksrechtbank (hèliaia) uitdrukking van de volkswil. Deze rechtbank werd bemand door zesduizend burgers die geloot werden uit burgers van meer dan dertig jaar. Deze rechtbank die bestond uit niet-juridisch geschoolde burgers behandelde alle zaken die niet specifiek aan andere rechtscolleges waren toebedeeld. Meestal werd een zaak behandeld door 500 rechters en al naar gelang van de ernst van de zaak door soms meer juryleden.

Verloop van de procedure tegen Socrates

In het geval van Socrates is de procedure vermoedelijk als volgt verlopen.

In Athene kon een rechtszaak —of het om een publiek dan wel privaat geding ging, maakte niet uit— slechts ingang vinden door de aanklacht van een particulier. Er was dus geen sprake van een staande magistratuur in de Atheense gerechtelijke procedure. Zo werd Socrates —na een openbare aanklacht van Meletos, over wie verder iets meer— uitgenodigd bij de archoon basileus in de Stoa Basileios aan de noordwest hoek van de agora. Deze ambtenaar behandelde de ontvankelijkheid van aanklachten i.v.m. doodslag en goddeloosheid (asebeia). Na de neerlegging van de publieke aanklacht en de ontvankelijk verklaring, werd deze aangeplakt. De aangeklaagde werd dan uitgenodigd voor een vooronderzoek (anakrisis). Daar werd de aanklacht vermoedelijk voorgelezen en legde de aangeklaagde onder ede een verklaring af dat hij al dan niet schuldig was op het punt van de aanklacht. Verder ondervroeg de ambtenaar de aangeklaagde en op grond daarvan wees hij de zaak toe aan een rechtbank. In het geval van Socrates weten we niet zeker om welke rechtbank het ging; de Raad (boulè) of een afdeling van de Volksrechtbank (hèliaia).

Wel zijn we via de auteur Diogenes Laërtius op de hoogte van de woordelijke inhoud van de aanklacht:

Meletos, zoon van Meletos, uit het district Pitthos heeft de volgende openbare aanklacht ingediend en bevestigd onder ede tegen Socrates, zoon van Sophroniskos uit het district Alopeke: Socrates handelt onrechtmatig door de goden die de stad vereert, niet te vereren en door andere nieuwe goddelijke wezens te introduceren; voorts gedraagt hij zich onrechtvaardig door zijn slechte invloed op de jeugd. De voorgestelde strafmaat: de dood.

Voor de rechtbank moest Socrates zich dan zelf verdedigen. Zoals er geen openbaar ministerie bestond, zo werden aangeklaagden niet bijgestaan door een advocaat. Wel konden ze een beroep doen op iemand die voor hen de verdedigingsrede of apologie schreef. Dergelijke gerechtelijke redenaars of logografen (een soort ghostwriters) stelden tegen betaling een rede op die gepast was voor de zaak en de persoon van de aangeklaagde.

Uit een anekdote weten we dat de beroemde logograaf Lysias had voorgesteld om gratis een rede te schrijven, wat Socrates vriendelijk weigerde met de bedenking: Mooie jassen en schoenen passen mij ook niet. Inderdaad, Socrates moet nogal sjofel verschenen zijn voor de rechtbank; zo droeg hij het hele jaar door éénzelfde grofgeweven tuniek en hij liep blootsvoets. Veel middelen van bestaan had hij niet en zijn nog jonge zonen en echtgenote Xanthippe zullen het geweten hebben. Zijn zoektocht in opdracht van Apollo slorpte al zijn tijd en zijn weinige middelen op.

Feitelijk verloop op de zittingsdag; de drieledige procedure

Socrates verscheen voor een jury van 500 rechters (ofwel leden van de boulè ofwel burgers van de volksrechtbank die waren uitgeloot). Wellicht waren nog een paar honderd andere mensen bij het proces aanwezig; sympathisanten van de aanklagers en de aangeklaagde. We kennen niet de juiste locatie van het proces; ofwel een grote overdekte ruimte —wat weinig waarschijnlijk is, ofwel een open ruimte, ergens in de buurt van de agora. Van de woorden van Socrates zelfverdediging bestaan er verschillende versies. De bekendste zijn die van Xenophoon en Plato. De meest bevlogen versie is zonder enige twijfel die van Plato; hij was niet alleen volgeling van Socrates, maar tevens zelf een rasfilosoof en tegelijk een literair talent van eerste orde. De woorden die Plato in Socrates mond legt vormen langs de ene kant een radicale verdediging van zijn levenshouding, maar tevens van zijn filosofische grondstellingen.

In de eerste fase van de procedure mocht Socrates zich verdedigen tegen de aanklacht; drie burgers hebben de aanklacht samen ondertekend; Meletos in naam van de schrijvers, Anytos in die van de ambachtslui en de politici en Lykoon in die van de redenaars. Men vermoedt dat Anytos —een leider van de democratische partij— de stuwende kracht is geweest achter het proces en dat Meletos als stroman de zaak op gang heeft getrokken.

In die eerste fase probeert hij zich te verdedigen tegen de oude aanklagers —de roddelaars die Socrates al vele jaren in een slecht daglicht stellen. Beste voorbeeld daarvan was Aristophanes, de komediedichter die Socrates in zijn werk De Wolken opvoert als een sofistische alweter die een filosofenschool runt. In het stuk zal uiteindelijk de ontevreden vader van een jonge leerling het “Denkhuis” waar Socrates resideert, studeert en lesgeeft in brand steken. Vermoedelijk voerde de conservatieve Aristophanes Socrates op als voorbeeld van een vreemde kwiebus die als een natuurfilosoof rondstruinde door Athene. De komediedichter wilde wellicht niet de leer van Socrates ridiculiseren, maar eerder de niet-alledaagse uitstraling van het personage.

De aanklacht van Meletos die verwijst naar goddeloosheid kende in Athene vermoedelijk een aantal illustere voorbeelden; de natuurfilosoof Anaxagoras kreeg een proces op grond van asebeia te verwerken op basis van zijn theorie dat de zon slechts een gloeiende vuurklomp was. De sofist Protagoras werd uit Athene verbannen en zijn boeken werden verbrand omdat hij gesteld had dat je over de goden weinig kon zeggen omwille van de kortheid van het leven en het duistere van het onderwerp.

Dergelijke uitspraken konden echter aan Socrates niet verweten worden. Wellicht refereerde Meletos aan het daimonion van Socrates waar hij zo vaak naar verwees. Dat daimonion was een soort innerlijke stem die hem weerhield om bepaalde dingen te doen. Men kan hier echter moeilijk spreken van een goddelijke stem, misschien eerder van een nogal expliciete bewaarengel.

Na zijn verdedigingsrede —waarvan de argumenten hieronder op een rijtje worden gezet— werd Socrates bij geheime stemming vermoedelijk met 235 tegen 265 (anderen menen 220 tegen 280) veroordeeld. Eigenlijk een vrij nipte stemming.

In een tweede fase mocht Socrates zich dan verdedigen tegen de voorgestelde strafmaat van de aanklager, te weten de dood. Socrates vond dat hij door zijn toewijding aan de opdracht van god —als was hij een steekvlieg die voortdurend het ‘paard’ Athene wakker hield— slechts een eerbewijs verdiende: levenslang gevoed worden in het prytaneion of Raadshuis.

Met deze tegeneis stelde hij het geduld van de jury teveel op de proef. Met een grotere meerderheid wordt hij nu ter dood veroordeeld.

In een derde fase mag de veroordeelde nog een laatste woord tot de jury richten. Zelfs in dit slotwoord bleef Socrates trouw aan zichzelf.

De structuur van de rede met een overzicht van de argumenten

de tegenargumenten:

  1. bij de eerste beschuldiging: ik doe slechts wat de god mij opdraagt, nl. aantonen dat de zgn. “wijsheid” van anderen op niets berust, terwijl er maar één wijsheid bestaat, nl. weten dat je uiteindelijk niks weet. Precies daardoor heb ik mij gehaat gemaakt. Dit is meteen de kern van de “leer” van Socrates.
  2. bij de tweede beschuldiging: ik ben helemaal niet goddeloos, de aanklacht berust op tegenstrijdigheden en kwaadaardigheid.

argumenten ter adstructie:

  1. het perspectief van de dood kan mij niet afhouden van mijn “goddelijke taak”; vermits de god mij die opdracht heeft gegeven, kan ik niet anders dan gehoorzamen. Daaruit blijkt dat ik helemaal niet goddeloos ben, wel integendeel;
  2. ik ben een geschenk van de god (een “steekvlieg” die de mensen aanspoort tot intellectuele nederigheid en tot het nastreven van de deugd);
  3. mijn armoede bewijst dat ik nooit puur eigen gewin heb nagestreefd, maar alleen het algemeen belang heb willen dienen;
  4. het feit dat ik me nooit gemoeid heb met politiek, garandeert mijn oprechte bedoelingen en onafhankelijke opstelling (deze afzijdigheid werd gedicteerd door mijn innerlijke stem)
  5. ik ben geen “leraar” of “onderwijzer” (cfr. hierboven, het verschil met de sofisten);
  6. ik ben niet van plan te gaan smeken om vrijspraak, zoals normaal gebruikelijk is: zoiets schaadt de reputatie van de stad, en ten tweede zou dat juist een bewijs zijn van mijn goddeloosheid en van mijn gebrek aan respect voor de rechtbank.

de “tegeneis”:

Omdat zijn roeping heilig en zinvol is, stelt Socrates geen “straf” voor maar integendeel juist een “goede behandeling”! Die moet er volgens hem in bestaan dat hij op staatskosten te eten krijgt gedurende de rest van zijn leven.

Toch stelt hij tegelijk ook een “boete” of “borgsom” voor, en wel op advies van zijn vrienden.

de slotconclusie:

  1. tegenover diegenen die hem veroordeelden: Dit doodvonnis zal volgens Socrates de Atheners later zuur opbreken want zijn dood zal hen geenszins ontslaan van de verplichting om morele verantwoording te blijven afleggen van hun levenswandel. Integendeel, ze zullen nog meer ter verantwoording worden geroepen!
  2. tegenover de vrienden: Vermits zijn innerlijke stem hem niet heeft belet om zijn verdediging te voeren zoals hij het gedaan heeft, moet het uiteindelijke vonnis wel zinvol zijn. De dood is dus waarschijnlijk helemaal geen “ramp”, maar een “zegen”; in de Hades zal Socrates wellicht de “groten” (rechters, dichters, wijzen...) kunnen ontmoeten en met hen van gedachten wisselen.
  3. laatste verzoek aan diegenen die hem veroordeelden: Hou mijn kinderen de morele maatstaven voor die ik u ook altijd heb voorgehouden.

Socrates: actueel of niet?

  1. Zijn afwijzing van zgn. ‘onweerlegbare’ zekerheden of zijn relativeren van elke kennis — zodat uiteindelijk slechts onzekerheid of ‘onwetendheid’ overblijft — lijkt op het eerste gezicht een typisch postmoderne geesteshouding.

    Bij Socrates blijft echter “morele goedheid” of “deugdzaamheid” de eerste en volstrekt onwankelbare eis voor een menswaardig leven, samen met een nooit eindigende filosofische zelfreflectie. Socrates ontkent de waarheid niet, relativeert ze zelfs niet maar zet ons integendeel voortdurend aan er in onszelf naar te zoeken, door de zorg voor de ziel. Kennis leidt immers tot het Goede.

    En dat lijkt toch ver verwijderd van het hooghartige, vrijblijvende en speelse postmoderne rondhuppelen in de tuin van waarheid en waarden.

  2. Zijn visie op onderwijs past mogelijk in wat hierboven wordt gesteld.

    Hij weigert uitdrukkelijk een “leraar” te worden genoemd en ontkent ten stelligste dat hij ooit “onderwijs heeft gegeven” omdat zijn onderricht er alleen maar in bestaat mensen te voeren tot het besef van hun eigen onwetendheid. Zijn “maieutiek”, waarbij de ondervraagde zelf tot inzicht komt — en wel van zijn gebrek aan inzicht — valt misschien te vergelijken met de vigerende didactische opvattingen rond het “begeleid zelfstandig leren” en de “leraar als coach” (of als “vroedvrouw”, zoals Socrates...).

    Men bedenke echter wel dat het er Socrates in een eerste ‘beweging’ (de ‘elenchos’ of ‘pars destruens’) om te doen is valse voorstellingen of misvattingen bij de gesprekspartner te ondermijnen en hem op die manier aan te sporen tot kritisch, zelfstandig denken, zodat de zoektocht naar waarheid, naar de universalia (“wat is deugd?”) daarna pas goed kan beginnen, en wel op basis van de ‘logos’ of ‘ratio’.

    Met het vrijblijvende spuien van particuliere of impressionistische meningen, veelal gebaseerd op anekdotische toevalligheden, heeft deze zoektocht dus weinig te maken.

  3. Socrates' morele rechtlijnigheid, zijn deugdzaam en vreedzaam moreel ‘fanatisme’ (zijn Prinzipienreiterei) — trouw doorgevoerd tot in de extreme consequentie van de dood — brengt hem dicht in de buurt van vergelijkbare compromisloze figuren als Christus, Gandhi, M. L. King e.a.

  4. Zijn afzijdigheid van elke duidelijke of eenzijdige politieke stellingname (zijn politiek-ideologische dakloosheid) kan in verband worden gebracht met b.v. Althussers uitspraak dat “macht de mens altijd corrumpeert”. Dat is de waarheid die Socrates' ‘demon’, zijn innerlijke of goddelijke stem, hem heeft ingefluisterd: “Wie oprecht voor gerechtigheid wil strijden moet een ambteloos burger blijven en zich ver houden van de politiek, wil hij zijn leven ook maar enigszins zeker zijn.”

  5. Zijn op het eerste gezicht denigrerende houding tegenover de vrouw druist regelrecht in tegen de hedendaagse gevoeligheden, nl. wanneer hij, in De Apologie, het aanwenden van smeekbeden door een beklaagde ontmaskert als typisch vrouwelijk, wat volgens hem de reputatie van de stad kan schaden.

    Socrates heeft echter geen afkeer van vrouwen; hij vermeldt immers ook vrouwen — zij het dan heel vaag en algemeen — in zijn ‘catalogus’ van mensen die hij na zijn dood in de onderwereld zou willen ontmoeten. Wel stoort hem de emotionaliteit als zodanig — typisch vrouwelijke eigenschap — die b.v. op een rechtbank tentoon wordt gespreid en die ten koste gaat van logische of rationele argumentatie. Geen EQ dus voor Socrates, maar IQ!

  6. Wanneer Socrates zijn tegeneis mag formuleren (als alternatief voor de door Meletos geëiste doodstraf) stelt hij voor gedurende de rest van zijn dagen op staatskosten gevoed te worden in het Raadhuis van Athene, net zoals de winnaars van de Olympische Spelen. Dat komt veeleer aan hem toe, zegt hij, dan aan die helden-atleten: “Zij zorgen er immers wel voor dat u gelukkig lijkt, maar ik dat u het bent.”

    Deze vergelijking kan probleemloos doorgetrokken worden naar de hedendaagse amusements- en bewustzijnsindustrie, naar de overkill van een alom tegenwoordige beeldcultuur die de mensen ‘in slaap wiegt’ en de werkelijke inhoud of waarheid wegmoffelt achter bedrieglijke en aantrekkelijke virtuele en (vooral) visuele hoogstandjes.

  7. Socrates hekelt in het eerste gedeelte van zijn verdediging politici, ambachtslieden en schrijvers omdat hij heeft vastgesteld dat zij, op basis van hun eigenlijke vakkennis of specialistische kundigheid, vaak ook meteen gaan denken “wijze” mensen te zijn “op de belangrijkste domeinen van het leven” — wat volgens hem dus duidelijk niet het geval is.

    Kan men deze vaststelling niet probleemloos doortrekken naar het optreden van BV's van allerlei slag die tegenwoordig te pas en te onpas in de media (in praat- en spelprogramma's b.v.) worden opgevoerd om over de meest uiteenlopende thema's hun zgn. ‘waarheid’ te verkondigen?

Wat er ook van zij, Socrates blijft in vele opzichten een heerlijk ongrijpbare figuur: ernstig en speels-ironisch tegelijk; een asceet maar tegelijk een levensgenieter die zijn vrienden probleemloos onder tafel drinkt; een filosoof die niet aarzelt elke (schijn-) waarheid onderuit te halen maar tegelijk bepaalde onwankelbare waarden naar voren schuift.

Zijn compromisloze aanvaarding van zijn taak als mens (of het nu gaat om Socrates als de geharde en dappere soldaat dan wel om de filosoof); zijn verbeten zoektocht naar kennis en dus naar het Goede kunnen een baken betekenen in een tijd waarin geen enkele waarheid overeind blijft en uiteindelijk vaak alleen een domme oppervlakkigheid hoogtij viert; een tijd die, net zoals het in vele opzichten ontredderde Athene bij het begin van de vierde eeuw v.C., dringend behoefte heeft aan “steekvliegen” met meer IQ dan EQ...

Enkele details

  1. Minos, Rhadamantys, Aiakos en Triptolemos: mythisch-archetypische iconen van rechtschapenheid, die b.v. in de onderwereld recht spreken of in een mythische tijd mee vorm hebben gegeven aan de geordende, rechtvaardige samenleving.
  2. OrpheusMousaios en HesiodosHomeros: Al dan niet mythische iconen van het schrijvers- of dichterschap, die in de klassieke era golden als bronnen van wijsheid (opvallend is het feit dat de praktische ingestelde boer Hesiodos hier broederlijk verenigd wordt met de aristocratisch ingestelde Homeros van de epische krijgersliteratuur).
  3. Palamedes en Aiax: Griekse helden uit de Trojaanse oorlog die —net zoals Socrates zelf— de dood vonden als gevolg van een onrechtvaardige behandeling of vonnis.
  4. Agamemnoon, Odysseus en Sisyfos: mythische of sagenfiguren die vermaard (of berucht) waren om hun wijsheid, zoniet hun sluwheid. Precies die figuren zou Socrates wel eens graag aan de tand voelen om hun zgn. “wijsheid” op de proef te stellen...

Bert Annemans & Luc Pay

HTML5+CSS :: ✔ IPv6 :: ✔ DNSSEC