Oorlog bij de koffie (Boris Vian, Fr., 1951)
(vertaling: Marc De Preter)

Oktober 1980: zoals steeds rond deze tijd van het jaar onderhuidse, aaneengeschakelde paniekjes bij de kopstukken van Epidauros, want: welk stuk spelen wij dit seizoen? Altijd een zware dobber. Nadat, na aanvraag, de toelating tot het spelen van een bepaald stuk geweigerd werd, begon de tijd echt te dringen. Iemand had Boris Vian gelezen... Misschien? Om verder geen tijd meer te verspillen, werd Vian goedgekeurd: Le goûter des généraux, een stuk van 1951. Wij wisten wel dat dit niet het beste werk is van deze auteur. Voor ons publiek echter wel het best verteerbare. Epidauros zou met deze produktie niet het niveau halen van de vorige jaren, beseften wij... maar wij moesten vooruit. Wie zou de regie voeren?

Het was ons bekend dat in ons lerarenkorps een kenner en fervente entoesiasteling van Boris Vian rondliep: Marc Depreter. Dus erop af. Ik zag Marc van zijn koffie slurpen in de leraarskamer toen ik mijn vraag begon te formuleren. Deze formulering werd nooit voltooid. Grote ogen priemden boven het plastiekbekertje uit. Hij verslikte zich bijna en onderbrak mij: — Wat? Vian? Maar... En... Ja, natuurlijk! Graag! Prachtig! Geweldig! Le goûter? Natuurlijk! Hebben jullie een vertaling? Daar begin ik vandaag nog aan! Formidabel! Een pak van ons hart. Na één week (zeven dagen!) lag de vertaling vóór mij. Op de laatste bladzijde stond een kolofon, dat een beeld geeft van de energie waarmee dit werk werd verricht, en dat ik u niet wil onthouden: “Vertaald en aangepast met behulp van 42,33 liter koffie, twee schrijfmachinelinten, één oorspronkelijke tekst, één vrouw en drie kinderen, op de keukentafel, door uw vurige anarchist... Marc Depreter, d.d. 15.10.1980”

En dan... de repetities. Ik had de indruk dat Marc, aan zijn eerste regie toe en totaal zonder ervaring, aanvankelijk de kluts kwijt was. Het stuk kwam ook moeilijk van de grond. Maar geleidelijk zagen wij hem opfleuren, barstend van energie en initiatief. En wanneer hij bepaalde rollen ”voordeed“, installeerden wij ons vaster op onze stoel en stootten elkaar aan: dat is nog eens akteren! Het stuk zelf, een beetje onevenwichtig, niet gerijpt, weinig genuanceerd, werd langzaam opgebouwd en gestoffeerd. Gags werden gevonden en beproefd. We hebben wat afgelachen! Na een tijd had het thema van het stuk, namelijk de anti-oorlogsidee en de afschuw voor korruptie en politieke onverantwoordelijkheid, ons doordrongen. De première naderde. Een heleboel technische moeilijkheden moesten worden opgelost. Jan Schoonbaert, akteur en pyrotechnicus (= de verantwoordelijke voor al wat met vuur te maken heeft, een funktie die bij geen enkel ander gezelschap te vinden is, en die andere teaters ons behoren te benijden), zocht met een geraffineerd genoegen naar wapens en ontploffingseffekten. De technische ploeg stond voor een zware dobber: Jos Veraart, onze decorbouwer, werkte hard met de hulp van getrouwen Mario van Simaeys, Miel van der Taelen, Dirk van Gaver en de redakteurs van Mic-Journaal Joris van den Hauwe en Mark Wouters. Jos zorgde tevens, samen met Mario en Miel, voor het licht; de klankband werd gemaakt door Raf Dercon en Fons van den Maegdenbergh. Dirk van Gaver zorgde voor een machine die er computerachtig genoeg uitzag. De toneelmeester van deze produktie was Filip Delcourt, die, totaal onervaren op dit gebied, zich ineens geplaatst zag voor een onoverzichtelijke taak: er waren bergen rekwisieten. Maar hij liet zich niet in paniek drijven: alles liep. Ik heb hem in stilte bewonderd.

De generale repetitie werd een flop. Volgens het teaterbijgeloof is dat een garantie voor een goede première. Onze afgebeulde regisseur (die zich in de verste verte niet bewust was geweest van wat hem te wachten stond) verloor de moed niet, vuurde aan, bemoedigde en korrigeerde. En de première was daar. Luc Pay speelde zich de ziel uit het lichaam en gaf een meesterlijke stafchef Goedertijn ten beste: karikaturaal, onvolwassen, opvliegend, klownesk. Armand Vijgen, als eerste minister, parodieerde schitterend een bekend politicus en verraste ons met goede invallen. Magda Gommeren moest zich geweldig forceren om de verzuurde, Victoriaanse moeder van de stafchef overtuigend naar voren te brengen. Zij is er echter wonderwel in geslaagd. Ik verklap u dat het een groot offer voor haar was zich zo lelijk te laten maken door de sadistische grimeur (uw dienaar), maar zij heeft dit offer met gelatenheid gebracht.

En dan... de generaals! Dirk Rombaut zagen wij achter de coulissen al bezig zijn pose van grove, ongemanierde militair aan te nemen, wat wel tegen zijn natuur is; Fons van den Maegdenbergh inkarneerde met al de middelen die hem ter beschikking stonden een ijskoude en ijzeren baas van de geheime politie. De bisschop, een vertegenwoordiger van het konventionele kristendom, werd met blijkbaar genot vertolkt door Bert Annemans. Sekretaresse Ann Musschoot en soldaat-milicien Luc Cuypers, ordonnans, zetten mooi geprofileerde typetjes neer. De buitenlandse attachés: Jan Schoonbaert, Patrick Geis en Marc Stevens deden hun uiterste best om van hun figuren iets te maken. Jan bleek niet bang voor improvizatie (“Wai, die Roessen, hebben die suppositoir oitgevonden”), wat achter de coulissen voor wel wat hilariteit heeft gezorgd (ook in de zaal). Patrick Geis ging er met zijn gewone entoesiasme tegenaan, met het resultaat dat u kent. Patrick is iemand die men moet temperen, zo erg gaat hij in zijn rollen op, en dat werkt aanstekelijk. De grote revelatie was Marc Stevens, die tijdens de repetities zijn schuchterheid niet helemaal kon overwinnen, en daar hadden wij ons al bij neergelegd. Maar tijdens de vertoningen onderging hij een metamorfoze, waarbij onze ogen uitpuilden van verbazing. Hij was Chinezer dan de Chinezen! Dirk van Gaver speelde een rol die eigenlijk niet in het script voorzien was, maar voor de echtheid van het hoofdkwartier moest er een telefonist aanwezig zijn. Hij speelde die dan ook met de uiterste zorg... en met plankenkoorts! Over mijn eigen rol — generaal Valburg van Slagroom — valt niet veel te zeggen. Ik ben er, eerlijk gezegd, met tegenzin aan begonnen. Niet zozeer het dekadente van de figuur stootte mij af, eerder zijn slechte karakter. Maar na een tijd wende het wel.

Toen alles voorbij was, vroeg ik Marc Depreter naar de indrukken die hij met Epidauros had opgedaan. Deze bleken meervoudig: geweldige atmosfeer, goede intermenselijke relaties, entoesiasme, en ook: improvizatie, gebrek aan organizatie, geen administratie, romantiek. Deze laatste elementen vormden voor hem de schaduwzijden. Misschien zijn het geen echte schaduwzijden. Waar de administratie haar intrede doet en de romantiek verdwijnt, gaat dit steeds ten koste van menselijkheid en sfeer. Ik zal maar geen voorbeelden aanhalen.

Fons Raeymaekers (1Ek62)
(uit: Schakel, jrg. 33, 1981, pp. 63–65)

HTML5+CSS :: ✔ IPv6 :: ✔ DNSSEC